Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 29:22-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Dan zullen het volgende geslacht – uw zonen, die na u zullen opstaan – en de buitenlander, die van verre komt, wanneer zij de plagen en de ziekten zien, die de Here in dit land heeft doen uitbreken,

23. en dat de gehele bodem er zwavel, zout en vuurbrand is, dat hij niet bezaaid wordt en niets laat uitspruiten en er geen gewas uit opschiet, zoals toen Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm onderstboven gekeerd werden, die de Here in zijn toorn en grimmigheid onderstboven gekeerd heeft –

24. dan zullen alle volken zeggen: Waarom heeft de Here zo met dit land gedaan? Wat betekent deze geweldig brandende toorn?

25. En men zal antwoorden: Omdat zij verlaten hebben het verbond van de Here, de God hunner vaderen, het verbond dat Hij met hen gesloten had toen Hij hen uit het land Egypte leidde,

26. en omdat zij andere goden zijn gaan dienen en zich daarvoor hebben neergebogen, goden, die zij niet gekend hebben en die Hij hun niet toebedeeld had –

27. dáárom is de toorn des Heren tegen dit land ontbrand om daarover heel de vervloeking te brengen, die in dit boek opgetekend staat:

28. de Here heeft hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is.

29. De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 29