40. Olijfbomen zult gij hebben in uw gehele gebied, maar u niet met olie zalven; want uw olijven zullen afvallen.
41. Gij zult zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u niet toebehoren, want zij zullen in gevangenschap gaan.
42. Van al uw geboomte en veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken.
43. Steeds meer zal de vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al dieper zinkt.
44. Hij zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij zal hoofd zijn, en gij staart.
45. Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de Here, uw God, en de geboden en inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden hebt;
46. zij zullen onder u tot een teken en wonder zijn, en onder uw nageslacht, voor altoos.