Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 27:17-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

18. Vervloekt is hij, die een blinde op een verkeerde weg leidt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

19. Vervloekt is hij, die het recht van vreemdeling, wees en weduwe buigt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

20. Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, want hij heeft zijns vaders dek opgeslagen. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

21. Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met een dier. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

22. Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn zuster, de dochter van zijn vader of van zijn moeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

23. Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder. En het gehele volk zal zeggen:Amen.

24. Vervloekt is hij, die in het geheim zijn naaste doodt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

25. Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

26. Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 27