Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 27:11-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Op die dag gebood Mozes het volk:

12. Wanneer gij de Jordaan overgetrokken zijt, zullen zich op de berg Gerizim opstellen om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin.

13. En op de berg Ebal zullen zich opstellen om te vervloeken: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali.

14. Dan zullen de Levieten met luider stem voor alle mannen in Israël betuigen:

15. Vervloekt is de man, die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de Here, het maaksel der handen van een werkman, en dit in het verborgene opstelt. En het gehele volk zal antwoorden: Amen.

16. Vervloekt is hij, die zijn vader of moeder veracht. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

17. Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

18. Vervloekt is hij, die een blinde op een verkeerde weg leidt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

19. Vervloekt is hij, die het recht van vreemdeling, wees en weduwe buigt. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

20. Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, want hij heeft zijns vaders dek opgeslagen. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

21. Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met een dier. En het gehele volk zal zeggen: Amen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 27