Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 27:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voorts geboden Mozes en de oudsten van Israël het volk: Onderhoud heel het gebod, dat ik u heden opleg –

2. op de dag, waarop gij de Jordaan overtrekt naar het land dat de Here, uw God, u geven zal, zult gij grote stenen oprichten, die met kalk bestrijken

3. en daarop na uw overtocht al de woorden dezer wet schrijven – opdat gij komt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, een land, vloeiende van melk en honig, zoals de Here, de God uwer vaderen, u toegezegd heeft.

4. Als gij dan de Jordaan overgetrokken zijt, zult gij deze stenen, ten aanzien waarvan ik u heden opdracht geef, op de berg Ebal oprichten en met kalk bestrijken.

5. Ook zult gij daar een altaar bouwen voor de Here, uw God, een altaar van stenen, die gij niet met ijzer zult bewerken.

6. Van onbehouwen stenen zult gij het altaar van de Here, uw God, bouwen, en daarop brandoffers brengen aan de Here, uw God.

7. Ook zult gij vredeoffers slachten, die daar eten en u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God.

8. Vervolgens zult gij op die stenen al de woorden dezer wet klaar en duidelijk schrijven.

9. Ook spraken Mozes en de levitische priesters tot geheel Israël: Zwijg, Israël, en luister. Heden zijt gij geworden tot het volk van de Here, uw God.

10. Daarom zult gij luisteren naar de stem van de Here, uw God, en zijn geboden en inzettingen onderhouden, die ik u heden opleg.

11. Op die dag gebood Mozes het volk:

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 27