Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 26:5-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Daarna zult gij voor het aangezicht van de Here, uw God, betuigen: Een zwervende Arameeër was mijn vader; hij trok met weinige mannen naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling, maar werd er tot een groot, machtig en talrijk volk.

6. Toen de Egyptenaren ons mishandelden en verdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden,

7. riepen wij tot de Here, de God van onze vaderen, en de Here hoorde onze stem en zag onze ellende, moeite en verdrukking.

8. Toen leidde ons de Here uit Egypte met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote verschrikking, door tekenen en wonderen;

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 26