Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 26:1-2 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wanneer gij komt in het land, dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal en gij het in bezit neemt en daarin woont,

2. dan zult gij van de eerstelingen van alle vruchten van de bodem, die gij zult inzamelen van het land, dat de Here, uw God, u geven zal, nemen, en in een mand doen en naar de plaats gaan, die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 26