Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 25:3-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Veertig slagen zal hij hem doen geven, niet meer; opdat niet, wanneer hij hem nog meer slagen zou laten geven, uw broeder in uw ogen verachtelijk zou worden.

4. Gij zult een dorsende os niet muilbanden.

5. Wanneer broeders tezamen wonen, en één van hen sterft zonder een zoon na te laten, dan zal de vrouw van de gestorvene niet buiten de familie de vrouw van een vreemde man mogen worden; haar zwager zal gemeenschap met haar hebben, haar tot vrouw nemen en zo het zwagerhuwelijk met haar sluiten.

6. En de eerstgeborene, die zij baren zal, zal op naam van de gestorven broeder staan, opdat diens naam uit Israël niet uitgewist worde.

7. Maar indien die man geen lust heeft zijn schoonzuster te nemen, dan zal zijn schoonzuster naar de poort, tot de oudsten, gaan en zeggen: Mijn zwager weigert de naam van zijn broeder in Israël in stand te houden, hij wil het zwagerhuwelijk met mij niet sluiten.

8. Dan zullen de oudsten van zijn stad hem roepen en met hem spreken. Blijft hij daarbij en zegt hij: Ik heb geen lust haar te nemen –

9. dan zal zijn schoonzuster voor de ogen der oudsten bij hem gaan staan, hem zijn schoen van de voet trekken, hem in het gelaat spuwen en aldus betuigen: Zo zal men de man doen, die het huis van zijn broeder niet bouwt.

10. En onder Israël zal zijn naam luiden: Het huis van de ontschoeide.

11. Wanneer mannen met elkander vechten en de vrouw van de een komt tussenbeide om haar man te bevrijden uit handen van degene die hem slaat, en zij steekt haar hand uit en grijpt hem bij zijn schaamdelen,

12. dan zult gij haar hand afkappen; gij zult haar niet ontzien.

13. Gij zult in uw buidel geen tweeërlei gewicht hebben, een groot en een klein.

14. Gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een grote en een kleine.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 25