Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 22:5-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Een vrouw zal geen mansklederen dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken, want ieder die deze dingen doet, is de Here, uw God, een gruwel.

6. Wanneer gij onderweg een vogelnest aantreft in een of andere boom of op de grond, met jongen of eieren – en de moeder zit op de jongen of de eieren – dan zult gij met de jongen niet ook de moeder wegnemen;

7. de moeder zult gij in elk geval laten wegvliegen, maar de jongen moogt gij meenemen; opdat het u wèl ga en gij lang leeft.

8. Wanneer gij een nieuw huis bouwt, dan zult gij aan uw dak een borstwering maken, opdat gij geen bloedschuld over uw huis brengt, als er iemand af valt.

9. Gij zult uw wijngaard niet met tweeërlei zaad bezaaien, opdat niet de gehele oogst van het zaad dat gij gezaaid hebt, en de opbrengst van de wijngaard aan het heiligdom vervalt.

10. Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tezamen.

11. Gij zult u niet kleden met een kleed van tweeërlei stof, wol en linnen tezamen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 22