Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 22:2-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. En indien uw broeder niet in uw nabijheid woont en gij hem niet kent, dan zult gij het in uw huis opnemen en het zal bij u blijven, totdat uw broeder het zoekt; dan zult gij het hem teruggeven.

3. Zo zult gij ook doen met zijn ezel, zo zult gij ook doen met zijn kleed, zo zult gij doen met elk verloren voorwerp van uw broeder, dat hij verloren heeft en gij gevonden hebt; gij moogt u daaraan niet onttrekken.

4. Als gij de ezel of het rund van uw broeder op de weg ziet neervallen, zult gij u aan de zorg daarvoor niet onttrekken; gij zult ze voorzeker met hem weer ophelpen.

5. Een vrouw zal geen mansklederen dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken, want ieder die deze dingen doet, is de Here, uw God, een gruwel.

6. Wanneer gij onderweg een vogelnest aantreft in een of andere boom of op de grond, met jongen of eieren – en de moeder zit op de jongen of de eieren – dan zult gij met de jongen niet ook de moeder wegnemen;

7. de moeder zult gij in elk geval laten wegvliegen, maar de jongen moogt gij meenemen; opdat het u wèl ga en gij lang leeft.

8. Wanneer gij een nieuw huis bouwt, dan zult gij aan uw dak een borstwering maken, opdat gij geen bloedschuld over uw huis brengt, als er iemand af valt.

9. Gij zult uw wijngaard niet met tweeërlei zaad bezaaien, opdat niet de gehele oogst van het zaad dat gij gezaaid hebt, en de opbrengst van de wijngaard aan het heiligdom vervalt.

10. Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tezamen.

11. Gij zult u niet kleden met een kleed van tweeërlei stof, wol en linnen tezamen.

12. Gij zult u gedraaide snoeren maken aan de vier hoeken van het kleed, waarmee gij u bedekt.

13. Wanneer een man een vrouw huwt en na de echtelijke gemeenschap een afkeer van haar krijgt,

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 22