Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 22:13-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Wanneer een man een vrouw huwt en na de echtelijke gemeenschap een afkeer van haar krijgt,

14. haar in opspraak brengt en haar een slechte naam bezorgt door te zeggen: Deze vrouw heb ik gehuwd, maar bij de echtelijke gemeenschap bevond ik, dat zij geen maagd was –

15. dan zullen de vader en de moeder van het meisje de bewijzen van de maagdelijkheid van het meisje nemen en tot de oudsten van de stad, naar de poort, brengen.

16. En de vader van het meisje zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan deze man tot vrouw gegeven, maar hij heeft een afkeer van haar gekregen,

17. en zie, hij brengt haar in opspraak door te zeggen: ik heb bevonden, dat uw dochter geen maagd was; maar dit zijn de bewijzen van de maagdelijkheid van mijn dochter. Daarbij zullen zij het kleed vóór de oudsten der stad uitspreiden.

18. Dan zullen de oudsten van die stad de man nemen, hem tuchtigen,

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 22