Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 2:7-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Want de Here, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer handen; Hij heeft uw tocht door deze grote woestijn gekend; deze veertig jaar was de Here, uw God, met u, gij hebt aan niets gebrek gehad.

8. Daarom trokken wij verder, weg van onze broeders, de zonen van Esau, die in Seïr wonen, weg van de vlakte, van Elat en Esjon-Geber. Daarna wendden wij ons en gingen in de richting van de woestijn van Moab.

9. Toen zeide de Here tot mij: benauw Moab niet, en daag het niet uit ten strijde, want Ik zal u van zijn land niets in bezit geven, omdat Ik Ar aan de zonen van Lot tot een bezitting gegeven heb.

10. – De Emieten hadden eertijds daarin gewoond, een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten;

11. ook dezen werden voor Refaïeten gehouden, evenals de Enakieten, maar de Moabieten noemen hen Emieten.

12. En in Seïr hadden eertijds de Chorieten gewoond, maar de zonen van Esau hadden hen uit hun gebied verdreven, hen verdelgd en zich in hun plaats gevestigd, evenals Israël gedaan heeft met het land, dat de Here hun in bezit gegeven heeft. –

13. Maakt u nu gereed en trekt de beek Zered over. Toen trokken wij over de beek Zered.

14. En de tijd dat wij reisden vanaf Kades-Barnea, totdat wij de beek Zered overtrokken, bedroeg achtendertig jaar – totdat dit gehele geslacht, de krijgslieden uit de legerplaats, gestorven was tot de laatste man, zoals hun de Here had gezworen;

15. ja, ook was de hand des Heren tegen hen geweest om hen uit de legerplaats weg te rukken, totdat zij gestorven waren tot de laatste man.

16. Toen dan van het volk alle krijgslieden gestorven waren tot de laatste man,

17. sprak de Here tot mij:

18. heden trekt gij langs het gebied van Moab, te weten Ar,

19. en dan komt gij in de nabijheid van de Ammonieten; benauw hen niet en daag hen niet uit, want Ik zal u van het land der Ammonieten niets in bezit geven, omdat Ik het aan de zonen van Lot tot een bezitting gegeven heb.

20. – Ook dit wordt voor een land van Refaïeten gehouden; Refaïeten hadden eertijds daarin gewoond, maar de Ammonieten noemden hen Zamzummieten,

21. een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten, maar de Here had hen verdreven en verdelgd, zodat genen hun gebied in bezit genomen en zich in hun plaats gevestigd hadden;

22. evenals Hij voor de zonen van Esau gedaan had, die in Seïr wonen: vóór wie Hij de Chorieten verdreven en verdelgd had, zodat genen hun gebied in bezit genomen hadden en daar in hun plaats wonen tot op de huidige dag.

23. De Kaftorieten, die uit Kaftor gekomen waren, hadden de Awwieten, die tot Gaza in dorpen woonden, verdelgd en zich in hun plaats gevestigd. –

24. Maakt u gereed, breekt op en trekt de beek Arnon over. Zie, Ik geef Sichon, de koning van Chesbon, de Amoriet, en zijn land in uw macht; begin met het in bezit te nemen en daag hem uit ten strijde.

25. Op deze dag begin Ik schrik en vrees voor u te leggen op de volken onder de ganse hemel, zodat zij voor u sidderen en beven, wanneer zij van u horen gewagen.

26. Daarop zond ik uit de woestijn Kedemot boden tot Sichon, de koning van Chesbon, met een vredelievende boodschap:

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 2