Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 2:23-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. De Kaftorieten, die uit Kaftor gekomen waren, hadden de Awwieten, die tot Gaza in dorpen woonden, verdelgd en zich in hun plaats gevestigd. –

24. Maakt u gereed, breekt op en trekt de beek Arnon over. Zie, Ik geef Sichon, de koning van Chesbon, de Amoriet, en zijn land in uw macht; begin met het in bezit te nemen en daag hem uit ten strijde.

25. Op deze dag begin Ik schrik en vrees voor u te leggen op de volken onder de ganse hemel, zodat zij voor u sidderen en beven, wanneer zij van u horen gewagen.

26. Daarop zond ik uit de woestijn Kedemot boden tot Sichon, de koning van Chesbon, met een vredelievende boodschap:

27. laat mij door uw land trekken; ik zal uitsluitend de weg blijven volgen, zonder naar rechts of links af te buigen.

28. Voedsel om te eten zult gij mij voor geld verkopen en water om te drinken zult gij mij voor geld geven; laat mij slechts te voet doortrekken,

29. zoals de zonen van Esau, die in Seïr wonen, mij toegestaan hebben en de Moabieten, die in Ar wonen – totdat ik de Jordaan overtrek naar het land, dat de Here, onze God, ons geven zal.

30. Doch Sichon, de koning van Chesbon, wilde ons niet door zijn gebied laten trekken, want de Here, uw God, verhardde zijn geest en verstokte zijn hart, ten einde hem in uw macht te geven, zoals dit heden het geval is.

31. Toen zeide de Here tot mij: Zie, Ik begin met Sichon en zijn land u ter beschikking te stellen; begin het te veroveren en neem zijn land in bezit.

32. En Sichon trok uit, ons tegemoet, hij en zijn gehele volk, om bij Jahas slag te leveren,

33. maar de Here, onze God, gaf hem aan ons over, zodat wij hem versloegen met zijn zonen en al zijn volk.

34. Wij namen toentertijd al zijn steden in en sloegen elke stad met de ban, mannen, vrouwen en kinderen; wij lieten niemand ontkomen;

35. alleen het vee roofden wij voor ons evenals de buit uit de steden, die wij ingenomen hadden.

36. Van Aroër af, aan de oever van de beek Arnon, en de stad in het dal, tot aan Gilead was er geen stad, die voor ons onneembaar was; de Here, onze God, stelde alles tot onze beschikking.

37. Alleen tot het land der Ammonieten zijt gij niet genaderd: tot de gehele oever van de beek Jabbok niet, noch tot de steden van het gebergte, noch tot enige plaats, waarvoor de Here, onze God, ons een verbod gegeven had.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 2