Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 2:22-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. evenals Hij voor de zonen van Esau gedaan had, die in Seïr wonen: vóór wie Hij de Chorieten verdreven en verdelgd had, zodat genen hun gebied in bezit genomen hadden en daar in hun plaats wonen tot op de huidige dag.

23. De Kaftorieten, die uit Kaftor gekomen waren, hadden de Awwieten, die tot Gaza in dorpen woonden, verdelgd en zich in hun plaats gevestigd. –

24. Maakt u gereed, breekt op en trekt de beek Arnon over. Zie, Ik geef Sichon, de koning van Chesbon, de Amoriet, en zijn land in uw macht; begin met het in bezit te nemen en daag hem uit ten strijde.

25. Op deze dag begin Ik schrik en vrees voor u te leggen op de volken onder de ganse hemel, zodat zij voor u sidderen en beven, wanneer zij van u horen gewagen.

26. Daarop zond ik uit de woestijn Kedemot boden tot Sichon, de koning van Chesbon, met een vredelievende boodschap:

27. laat mij door uw land trekken; ik zal uitsluitend de weg blijven volgen, zonder naar rechts of links af te buigen.

28. Voedsel om te eten zult gij mij voor geld verkopen en water om te drinken zult gij mij voor geld geven; laat mij slechts te voet doortrekken,

29. zoals de zonen van Esau, die in Seïr wonen, mij toegestaan hebben en de Moabieten, die in Ar wonen – totdat ik de Jordaan overtrek naar het land, dat de Here, onze God, ons geven zal.

30. Doch Sichon, de koning van Chesbon, wilde ons niet door zijn gebied laten trekken, want de Here, uw God, verhardde zijn geest en verstokte zijn hart, ten einde hem in uw macht te geven, zoals dit heden het geval is.

31. Toen zeide de Here tot mij: Zie, Ik begin met Sichon en zijn land u ter beschikking te stellen; begin het te veroveren en neem zijn land in bezit.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 2