Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 19:7-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Daarom gebied ik u aldus: drie steden zult gij afzonderen.

8. En wanneer de Here, uw God, uw gebied vergroot zal hebben, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft, en u het gehele land gegeven zal hebben, waarvan Hij gezegd heeft, dat Hij het uw vaderen zou geven,

9. dan zult gij – wanneer gij heel dit gebod, dat ik u heden opleg, naarstig onderhoudt door de Here, uw God, lief te hebben en altijd in zijn wegen te wandelen – nog drie steden aan deze drie toevoegen,

10. opdat geen onschuldig bloed vergoten worde in het land dat de Here, uw God, u als erfdeel geven zal, en opdat geen bloedschuld op u kome.

11. Wanneer echter iemand zijn naaste haat, hem belaagt, zich tegen hem keert en hem dodelijk treft, zodat hij sterft, en dan naar een van deze steden vlucht,

12. dan zullen de oudsten zijner stad hem vandaar laten halen en hem aan de bloedwreker overleveren, opdat hij sterve.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 19