Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 19:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wanneer de Here, uw God, de volken, wier land de Here, uw God, u geven zal, uitgeroeid heeft en gij hun gebied in bezit genomen hebt en in hun steden en huizen woont,

2. dan zult gij drie steden afzonderen in het land dat de Here, uw God, u tot een bezitting geven zal.

3. Gij zult de afstand bepalen en het grondgebied dat de Here, uw God, u zal doen beërven, in drieën delen, opdat iedere doodslager erheen kan vluchten.

4. In het volgende geval zal de doodslager, die daarheen vlucht, in leven blijven: als hij zijn naaste zonder opzet gedood heeft, terwijl hij tevoren geen haat tegen hem koesterde.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 19