Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 17:12-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. De man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester, die daar in dienst staat van de Here, uw God, of naar de rechter, die man zal sterven; zo zult gij het kwaad uit Israël wegdoen.

13. Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn.

14. Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben,

15. dan zult gij over u de koning aanstellen, die de Here, uw God, verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen.

16. Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Here heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit meer terugkeren.

17. Ook zal hij zich niet vele vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijke; ook zal hij zich niet te veel zilver en goud vergaren.

18. Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 17