Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 15:16-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Maar wanneer hij tot u zegt: Ik wil niet van u heengaan – omdat hij u en uw gezin liefheeft, daar hij het goed bij u heeft,

17. dan zult gij een priem nemen, en die door zijn oor in de deur steken, opdat hij voor altijd uw dienstknecht zij. En ook met uw dienstmaagd zult gij zo doen.

18. Laat het u niet hard vallen, als gij hem vrij laat weggaan, want zes jaar heeft hij het dubbele loon van een dagloner voor u verdiend; dan zal de Here, uw God, u zegenen in alles wat gij doet.

19. Alle eerstelingen van het mannelijk geslacht, die onder uw runderen en uw kleinvee geboren worden, zult gij de Here, uw God, heiligen; gij zult niet arbeiden met de eersteling van uw rund, en de eersteling van uw schaap zult gij niet scheren.

20. Voor het aangezicht van de Here, uw God, zult gij ze jaar op jaar eten op de plaats die de Here verkiezen zal, gij met uw huisgezin.

21. Maar wanneer er een gebrek aan is, als het kreupel of blind is of enig ernstig gebrek heeft, dan zult gij het voor de Here, uw God, niet slachten.

22. In uw woonplaatsen zult gij, zowel de onreine als de reine, er dan van eten, als van een gazel en een hert.

23. Alleen zijn bloed zult gij niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 15