Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 15:12-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Wanneer uw broeder, een Hebreeuwse man, of een Hebreeuwse vrouw, zich aan u verkoopt, dan zal hij u zes jaar dienen, maar in het zevende jaar zult gij hem vrij laten weggaan.

13. En wanneer gij hem vrij laat weggaan, zult gij hem niet met lege handen laten gaan;

14. gij zult hem met mildheid meegeven van uw kleinvee, van uw dorsvloer en uw perskuip; van datgene waarmee de Here, uw God, u gezegend heeft, zult gij hem geven.

15. Gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht geweest zijt in het land Egypte, en dat de Here, uw God, u bevrijd heeft; daarom geef ik u heden dit gebod.

16. Maar wanneer hij tot u zegt: Ik wil niet van u heengaan – omdat hij u en uw gezin liefheeft, daar hij het goed bij u heeft,

17. dan zult gij een priem nemen, en die door zijn oor in de deur steken, opdat hij voor altijd uw dienstknecht zij. En ook met uw dienstmaagd zult gij zo doen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 15