Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 14:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Gij zijt kinderen van de Here, uw God; gij zult uzelf om een dode geen insnijdingen toebrengen, noch het haar boven uw voorhoofd wegscheren;

2. want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is, en u heeft de Here uitverkoren om Hem een eigen volk te zijn uit al de volken, die op de aardbodem wonen.

3. Gij zult niets eten, dat een gruwel is.

4. Dit zijn de dieren die gij eten moogt: rund, schaap en geit;

5. hert, gazel, antiloop, steenbok, das, wilde os en wild schaap;

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 14