Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 12:22-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Maar gij zult daarvan eten als van een gazel en een hert: de onreine en de reine beiden mogen ervan eten.

23. Houd er echter aan vast, dat gij geen bloed eet, want het bloed is de ziel en gij zult niet de ziel met het vlees eten.

24. Gij zult het niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.

25. Gij zult het niet eten; opdat het u en uw kinderen na u wèl ga, als gij doet wat recht is in de ogen des Heren.

26. Doch wat gij aan heilige gaven hebt en uw gelofteoffers, die zult gij met u meenemen naar de plaats die de Here verkiezen zal;

27. gij zult uw brandoffers, het vlees en het bloed, bereiden op het altaar van de Here, uw God, en het bloed van uw slachtoffers zal op het altaar van de Here, uw God, uitgegoten worden, maar het vlees moogt gij eten.

28. Luister aandachtig naar al deze geboden, die ik u geef; opdat het u en uw kinderen na u voor altoos wèl ga, wanneer gij doet wat goed en recht is in de ogen van de Here, uw God.

29. Wanneer de Here, uw God, de volken, naar wier gebied gij trekt om hen te verdrijven, uitgeroeid heeft, en gij hun gebied in bezit genomen hebt en in hun land woont,

30. neem u er dan voor in acht, dat gij u niet laat verleiden na hun verdelging hun voorbeeld te volgen, en dat gij hun goden niet zoekt, zeggende: hoe dienden deze volken hun goden? zo wil ik het ook doen.

31. Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen; want al wat de Here een gruwel is, wat Hij haat, doen zij voor hun goden; zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij voor hun goden met vuur.

32. Al wat ik u gebied, zult gij naarstig onderhouden; gij zult daaraan niet toedoen, noch daarvan afdoen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 12