Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 11:9-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. en opdat gij lang moogt leven in het land, waarvan de Here uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nageslacht zou geven, een land vloeiende van melk en honig.

10. Want het land, waarheen gij komt om het in bezit te nemen, is niet als het land Egypte, waaruit gij getrokken zijt, dat gij na het zaaien kunstmatig moest drenken als een moestuin.

11. Maar het land, waarheen gij trekt om het in bezit te nemen, is een land van bergen en dalen, dat water drinkt van de regen des hemels;

12. een land, waarvoor de Here, uw God, zorgt; bestendig zijn de ogen van de Here, uw God, daarop gericht, van het begin des jaars tot het einde.

13. Indien gij nu aandachtig luistert naar de geboden, die ik u heden opleg, zodat gij de Here, uw God, liefhebt en Hem dient met uw ganse hart en uw ganse ziel,

14. dan zal Ik de regen voor uw land op zijn tijd geven, de vroege en de late regen, zodat gij uw koren en uw most en uw olie kunt inzamelen,

15. en Ik zal op uw veld gras geven voor uw vee, zodat gij kunt eten en verzadigd worden.

16. Neemt u ervoor in acht, dat uw hart zich niet laat verlokken, zodat gij afwijkt, andere goden dient en u voor hen nederbuigt.

17. Dan zou de toorn des Heren tegen u ontbranden en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede land, dat de Here u geven zal.

18. Maar gij zult deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel leggen; gij zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.

19. Gij zult ze uw kinderen leren en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat;

20. gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten,

21. opdat gij en uw kinderen in het land, waarvan de Here uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun zou geven, zó lang leeft, als de hemel boven de aarde staat.

22. Want indien gij heel dit gebod, dat ik u heden opleg, zeer naarstig onderhoudt, de Here, uw God, liefhebt, in al zijn wegen gaat en Hem aanhangt,

23. dan zal de Here al deze volken voor u wegdrijven, zodat gij het gebied van volken, groter en machtiger dan gij, in bezit zult nemen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 11