Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 1:31-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. en in de woestijn, waar gij hebt gezien, hoe de Here, uw God, u droeg, zoals een man zijn kind draagt, op heel de weg die gij gegaan zijt, totdat gij op deze plaats gekomen zijt.

32. Doch ondanks dit woord geloofdet gij niet in de Here, uw God,

33. die voor u uit ging op de weg om voor u een plaats te zoeken, waar gij u kondt legeren: des nachts in een vuur om u te doen zien op de weg waarlangs gij moest gaan, en des daags in een wolk.

34. Toen de Here uw woorden hoorde, werd Hij toornig en zwoer:

35. niet één van deze mannen, dit boze geslacht, zal het goede land zien, waarvan Ik gezworen heb, dat Ik het aan uw vaderen zou geven,

36. behalve Kaleb, de zoon van Jefunne; die zal het zien, ja, aan hem zal Ik het land geven, dat hij betreden heeft, en aan zijn kinderen, omdat hij de Here volkomen gevolgd heeft.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 1