Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 1:30-45 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. De Here, uw God, die voor u uit gaat, Hij zal voor u strijden in overeenstemming met alles wat Hij voor uw ogen met u gedaan heeft in Egypte

31. en in de woestijn, waar gij hebt gezien, hoe de Here, uw God, u droeg, zoals een man zijn kind draagt, op heel de weg die gij gegaan zijt, totdat gij op deze plaats gekomen zijt.

32. Doch ondanks dit woord geloofdet gij niet in de Here, uw God,

33. die voor u uit ging op de weg om voor u een plaats te zoeken, waar gij u kondt legeren: des nachts in een vuur om u te doen zien op de weg waarlangs gij moest gaan, en des daags in een wolk.

34. Toen de Here uw woorden hoorde, werd Hij toornig en zwoer:

35. niet één van deze mannen, dit boze geslacht, zal het goede land zien, waarvan Ik gezworen heb, dat Ik het aan uw vaderen zou geven,

36. behalve Kaleb, de zoon van Jefunne; die zal het zien, ja, aan hem zal Ik het land geven, dat hij betreden heeft, en aan zijn kinderen, omdat hij de Here volkomen gevolgd heeft.

37. Ook op mij werd de Here vertoornd om uwentwil, zodat Hij zeide: ook gij zult daar niet komen.

38. Jozua, de zoon van Nun, die in uw dienst staat, die zal daar komen; sterk hem, want hij zal het Israël doen beërven.

39. En uw kleine kinderen, waarvan gij gezegd hebt: ten roof zullen zij zijn, – en uw zonen, die op dit ogenblik nog geen kennis hebben van goed en kwaad, die zullen daar komen, ja, aan hen zal Ik het geven en zij zullen het in bezit nemen.

40. Gij echter, wendt u om en breekt op naar de woestijn, in de richting van de Schelfzee.

41. Toen antwoorddet gij en zeidet tot mij: wij hebben tegen de Here gezondigd. Wij willen optrekken en strijden, naar alles wat de Here, onze God, ons geboden heeft. En ieder van u gordde zijn wapens aan, want gij achttet het licht naar het gebergte op te trekken.

42. Maar de Here zeide tot mij: zeg tot hen: gij zult niet optrekken en strijden, want Ik zal niet in uw midden zijn; opdat gij niet verslagen wordt voor uw vijanden.

43. En ik sprak tot u, maar gij luisterdet niet en waart weerspannig tegen het bevel des Heren; gij handeldet overmoedig en trokt op naar het gebergte.

44. Daarop trokken de Amorieten, die dat gebergte bewoonden, uit, u tegemoet, en zij vervolgden u als bijen en versloegen u in Seïr, tot Chorma toe.

45. Toen keerdet gij terug en weendet voor het aangezicht des Heren; maar de Here luisterde niet naar u en neigde zijn oor niet tot u.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 1