Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 1:17-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes. De zaak echter, die voor u te zwaar is, zult gij tot mij brengen, opdat ik die hore.

18. Zo gebood ik u toentertijd alle dingen, die gij doen moest.

19. Toen braken wij van Horeb op en gingen heel die grote en vreselijke woestijn door, die gij gezien hebt, in de richting van het gebergte der Amorieten, zoals de Here, onze God, ons geboden had; en wij kwamen in Kades-Barnea.

20. Toen zeide ik tot u: gij zijt gekomen tot het gebergte der Amorieten, dat de Here, onze God, ons geven zal.

21. Zie, de Here, uw God, heeft het land tot uw beschikking gesteld, trek op, neem het in bezit, zoals de Here, de God uwer vaderen, tot u gesproken heeft; vrees niet en wees niet verschrikt.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 1