Oude Testament

Nieuwe Testament

Daniël 5:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Koning Belsassar richtte een grote maaltijd aan voor zijn machthebbers, duizend in getal; en in tegenwoordigheid van die duizend was hij aan het wijndrinken.

2. Belsassar beval bij het genot van de wijn, dat men het gouden en zilveren gerei zou brengen, dat zijn vader Nebukadnessar uit de tempel te Jeruzalem had weggevoerd, opdat de koning en zijn machthebbers, zijn gemalinnen en zijn bijvrouwen daaruit zouden drinken.

3. Daarop bracht men het gouden gerei dat uit de tempel, het huis Gods te Jeruzalem, was weggevoerd, en de koning en zijn machthebbers, zijn gemalinnen en zijn bijvrouwen, dronken daaruit;

4. zij dronken wijn en roemden de goden van goud en zilver, koper, ijzer, hout en steen.

5. Terzelfder tijd verschenen vingers van een mensenhand, die tegenover de luchter op de kalk van de wand van het koninklijk paleis schreven, en de koning zag de rug van de hand, die aan het schrijven was.

6. Toen verschoot de koning van kleur, en zijn gedachten verontrustten hem, zijn heupgewrichten werden los en zijn knieën stieten tegen elkaar.

7. En de koning riep met luider stem, dat men de bezweerders, Chaldeeën en waarzeggers zou doen komen. De koning nam het woord en zeide tot de wijzen van Babel: Ieder die dit schrift kan lezen en mij de uitlegging daarvan kan te kennen geven, zal met purper bekleed worden, een gouden keten zal om zijn hals gehangen worden, en hij zal als de derde in het koninkrijk heersen.

8. Toen waren al de wijzen des konings, die gekomen waren, niet in staat het schrift te lezen en de uitlegging daarvan de koning bekend te maken.

Lees verder hoofdstuk Daniël 5