Oude Testament

Nieuwe Testament

Daniël 3:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Koning Nebukadnessar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig en de breedte zes el bedroeg; hij stelde het op in de vlakte Dura in het gewest Babel.

2. En koning Nebukadnessar liet de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeenroepen, om de inwijding bij te wonen van het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht.

3. Toen kwamen de stadhouders, de oversten, de landvoogden, de staatsraden, de schatbewaarders, de rechters, de bewindvoerders, ja alle bestuurders der gewesten bijeen voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht, en zij stelden zich op vóór het beeld dat Nebukadnessar had opgericht.

4. En een heraut riep met luider stem: Aldus wordt u bevolen, gij volken, natiën en talen:

5. zodra gij hoort het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden, dat koning Nebukadnessar heeft opgericht;

6. en ieder die zich niet ter aarde werpt en aanbidt, zal ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden.

7. Derhalve wierpen alle volken, natiën en tongen zich ter aarde, zodra zij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp en allerlei soort van muziekinstrumenten hoorden, en aanbaden het gouden beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht.

8. Terzelfder tijd traden Chaldeeuwse mannen met een beschuldiging dienaangaande tegen de Judeeërs naar voren.

9. Zij namen het woord en zeiden tot koning Nebukadnessar: O koning, leef in eeuwigheid!

10. Gij, o koning, hebt bevel gegeven, dat iedereen die het geluid hoort van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten, zich ter aarde werpen zal en het gouden beeld aanbidden,

11. en dat ieder die zich niet ter aarde nederwerpt en aanbidt, in de brandende vuuroven zal geworpen worden.

12. Er zijn Judeese mannen, aan wie gij het bestuur van het gewest Babel hebt opgedragen: Sadrak, Mesak en Abednego; deze mannen hebben zich aan u, o koning, niet gestoord: uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, aanbidden zij niet.

Lees verder hoofdstuk Daniël 3