Oude Testament

Nieuwe Testament

Amos 2:7-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. zij die ernaar snakken, dat stof van de aarde zij op het hoofd der geringen, en die de weg der weerlozen ombuigen; en een man en zijn vader gaan naar hetzelfde meisje, om mijn heilige naam te ontwijden;

8. op verpande klederen strekken zij zich uit naast elk altaar, en de wijn der beboeten drinken zij in hun godshuizen;

9. en Ik had nog wel de Amoriet verdelgd voor hun aangezicht, al was hij dan hoog als de ceders en sterk als de eiken; ja Ik roeide zijn vrucht uit van boven en zijn wortels beneden;

10. en Ik had u nog wel uit het land Egypte gevoerd en u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land der Amorieten in bezit zoudt nemen;

Lees verder hoofdstuk Amos 2