Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 9:3-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Daarop zeide de koning: Is er soms nog iemand over van het huis van Saul? Dan wil ik hem de goedgunstigheid Gods bewijzen. Toen sprak Siba tot de koning: Er is nog een zoon van Jonatan, die verlamd is aan beide voeten.

4. De koning vroeg: Waar is hij? En Siba antwoordde de koning: Zie, hij is in het huis van Makir, de zoon van Ammiël, te Lo-Debar.

5. Daarop liet koning David hem halen uit het huis van Makir, de zoon van Ammiël, uit Lo-Debar.

6. En Mefiboset, de zoon van Jonatan, de zoon van Saul, kwam bij David, wierp zich op zijn aangezicht en boog zich neer. David zeide: Mefiboset! En hij antwoordde: Hier is uw dienaar.

7. Daarop sprak David tot hem: Vrees niet, want ik zal u voorzeker trouw bewijzen ter wille van uw vader Jonatan; ik zal u alle landerijen van uw vader Saul teruggeven, en gij zult geregeld aan mijn tafel eten.

8. Toen boog hij zich neer en zeide: Wat is uw knecht, dat gij u bekommert om een dode hond, als ik ben?

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 9