Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 4:6-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. En zie, zij gingen tot midden in het huis, alsof zij tarwe wilden halen, en staken hem in het onderlijf. Daarop ontkwamen Rekab en zijn broeder Baäna.

7. Zij waren in het huis gegaan, terwijl hij op zijn bed lag in zijn slaapkamer; en zij sloegen hem dood en hieuwen zijn hoofd af. Zij namen zijn hoofd mee, liepen de gehele nacht voort langs de weg door de Vlakte,

8. brachten het hoofd van Isboset tot David te Hebron en zeiden tot de koning: Ziehier het hoofd van Isboset, de zoon van uw vijand Saul, die u naar het leven heeft gestaan; de Here heeft op deze dag aan mijn heer de koning wraak geschonken op Saul en op zijn nageslacht.

9. David echter antwoordde Rekab en zijn broeder Baäna, de zonen van de Beërotiet Rimmon, en zeide tot hen: Zo waar de Here leeft, die mij uit alle benauwdheid verlost heeft –

10. ik heb hem die mij het bericht bracht: zie, Saul is dood, en die zichzelf beschouwde als brenger van goede tijding, in Siklag gegrepen en gedood, en zo hem zijn bodeloon gegeven;

11. hoeveel te meer, nu goddeloze mannen een rechtvaardig man in zijn huis op zijn bed gedood hebben! Zou ik dan nu zijn bloed niet van uw hand eisen en u van de aarde wegdoen?

12. En op bevel van David doodden hen de dienaren; zij hieuwen hun de handen en voeten af en hingen hen op bij de vijver in Hebron. Maar zij namen het hoofd van Isboset en begroeven het in het graf van Abner te Hebron.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 4