Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:6-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Gedurende de strijd tussen het huis van Saul en het huis van David, kreeg Abner steeds meer invloed in het huis van Saul.

7. Saul nu had een bijvrouw gehad, die Rispa heette; zij was de dochter van Ajja. (Isboset) zeide tot Abner: Waarom zijt gij gekomen tot de bijvrouw van mijn vader?

8. Toen werd Abner zeer toornig over de woorden van Isboset en zeide: Ben ik een hondskop, die het met Juda houdt? Ik ben nog steeds trouw aan het huis van uw vader Saul, aan zijn broeders en aan zijn vrienden, en ik heb u niet in Davids handen laten vallen, en thans verwijt gij mij een misstap met een vrouw?

9. Zo moge God Abner doen, ja nog erger: wat de Here aan David gezworen heeft, zal ik voor hem bewerken:

10. het koningschap aan het huis van Saul ontnemen en de troon van David oprichten over Israël en over Juda, van Dan tot Berseba.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3