Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:4-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. de vierde Adonia, de zoon van Chaggit; de vijfde Sefatja, de zoon van Abital;

5. en de zesde Jitream, van Egla, de vrouw van David. Deze werden David te Hebron geboren.

6. Gedurende de strijd tussen het huis van Saul en het huis van David, kreeg Abner steeds meer invloed in het huis van Saul.

7. Saul nu had een bijvrouw gehad, die Rispa heette; zij was de dochter van Ajja. (Isboset) zeide tot Abner: Waarom zijt gij gekomen tot de bijvrouw van mijn vader?

8. Toen werd Abner zeer toornig over de woorden van Isboset en zeide: Ben ik een hondskop, die het met Juda houdt? Ik ben nog steeds trouw aan het huis van uw vader Saul, aan zijn broeders en aan zijn vrienden, en ik heb u niet in Davids handen laten vallen, en thans verwijt gij mij een misstap met een vrouw?

9. Zo moge God Abner doen, ja nog erger: wat de Here aan David gezworen heeft, zal ik voor hem bewerken:

10. het koningschap aan het huis van Saul ontnemen en de troon van David oprichten over Israël en over Juda, van Dan tot Berseba.

11. En hij was niet meer in staat, Abner iets te antwoorden, omdat hij hem vreesde.

12. Toen zond Abner boden tot David, ter plaatse waar hij was, met de boodschap: van wie is het land? Sluit toch een verbond met mij; zie, dan zal ik u helpen om geheel Israël uw zijde te doen kiezen.

13. En hij zeide: Goed, ik zal een verbond met u sluiten, maar één ding eis ik van u: dat gij mij niet bezoekt, zonder eerst, wanneer gij mij komt bezoeken, Mikal, de dochter van Saul, te brengen.

14. Ook zond David boden tot Isboset, de zoon van Saul, met de boodschap: Geef mijn vrouw Mikal, die ik mij tot bruid verworven heb met honderd voorhuiden van Filistijnen.

15. Toen liet Isboset haar van haar man, van Paltiël, de zoon van Laïs, weghalen.

16. En haar man ging met haar mee; hij volgde haar, al wenend, tot Bachurim toe. Toen zeide Abner tot hem: Ga weg, keer terug. En hij keerde terug.

17. Abner beraadslaagde met de oudsten van Israël en zeide: Reeds lange tijd hebt gij David tot koning over u begeerd.

18. Handelt dan nu, want de Here heeft van David gezegd: door de macht van David, mijn knecht, zal Ik mijn volk Israël verlossen uit de macht van de Filistijnen en van al zijn vijanden.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3