Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 3:21-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. En Abner zeide tot David: Laat ik mij opmaken en geheel Israël gaan verzamelen tot mijn heer, de koning, opdat zij een verbond met u sluiten en gij koning wordt over het geheel, waarnaar uw begeerte uitgaat. Toen liet David Abner gaan en hij vertrok in vrede.

22. En zie, de manschappen van David en Joab keerden van een strooptocht terug en brachten een rijke buit mee. Abner nu was niet meer bij David in Hebron, want hij had hem in vrede laten vertrekken.

23. Toen Joab en het gehele leger dat bij hem was, waren teruggekeerd, deelde men Joab mee: Abner, de zoon van Ner, is bij de koning gekomen en hij heeft hem in vrede laten gaan.

24. Daarop ging Joab naar de koning en zeide: Wat hebt gij gedaan? Zie, Abner is bij u gekomen; waarom hebt gij hem dan laten gaan, zodat hij ongehinderd kon vertrekken?

25. Gij kent Abner, de zoon van Ner. Hij is gekomen om u te bedriegen en op de hoogte te komen van uw doen en laten en van wat gij van plan zijt te ondernemen.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 3