Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 24:3-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Toen zeide Joab tot de koning: De Here, uw God, moge aan het volk honderdmaal zoveel toevoegen als er zijn, en mogen de ogen van mijn heer de koning het zien; waarom echter wenst mijn heer de koning dit?

4. Maar het bevel van de koning was sterker dan het verzet van Joab en de legeroversten; dus gingen Joab en de legeroversten heen in opdracht van de koning om het volk Israël te tellen.

5. Zij staken de Jordaan over en legerden zich te Aroër, ten zuiden van de stad, die midden in het dal van Gad ligt, en bij Jazer.

6. Daarna kwamen zij naar Gilead en naar het land Tachtim Chodsi. Verder kwamen zij naar Dan-Jaän en naar de omgeving van Sidon.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 24