Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 23:11-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Na hem kwam Samma, de zoon van de Harariet Age. Toen de Filistijnen zich te Lechi verzameld hadden – daar was een stuk land, vol linzen – en het volk voor de Filistijnen vluchtte,

12. ging hij midden op dat stuk land staan, wist het te behouden en versloeg de Filistijnen; een grote overwinning schonk de Here.

13. Eens daalden drie van de dertig aanvoerders af en kwamen tot David, tegen de oogsttijd, bij de grot van Adullam, terwijl een schare Filistijnen gelegerd was in de vlakte Refaïm.

14. David bevond zich toen in de vesting en een wachtpost der Filistijnen lag toen in Betlehem.

15. En er kwam een verlangen bij David op en hij zeide: O, dat iemand mij water te drinken gaf uit de put van Betlehem, die bij de poort is!

16. Toen braken die drie helden door het leger der Filistijnen heen, schepten water uit de put van Betlehem, die bij de poort is, namen het mee en brachten het naar David. Maar deze wilde het niet drinken, doch plengde het voor de Here,

17. en zeide: Het zij verre van mij, Here, dat ik dit zou doen! Is dit niet het bloed van de mannen die met gevaar voor hun leven gegaan zijn? En hij wilde het niet drinken. Dit hebben de drie helden gedaan.

18. Abisai, de broeder van Joab, de zoon van Seruja, was het hoofd van de drie. En hij zwaaide zijn speer over driehonderd verslagenen; hij had groot aanzien onder de drie.

19. Was hij onder de drie niet geëerd? Ja, hij was hun overste, maar tot de (eerste) drie reikte hij niet.

20. Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een krijgsman, groot van daden, uit Kabseël; hij versloeg de twee grote helden van Moab. Ook liet hij zich eens, op een dag dat er sneeuw lag, in een kuil zakken en doodde daarin een leeuw.

21. Hij versloeg ook een Egyptenaar, een geweldig man; in de hand van de Egyptenaar was een speer, maar hij ging met een stok op hem toe, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met zijn eigen speer.

22. Dit heeft Benaja, de zoon van Jojada, gedaan; hij had groot aanzien onder de drie helden.

23. Onder de dertig was hij geëerd, maar tot de (eerste) drie reikte hij niet. En David gaf hem het bevel over zijn lijfwacht.

24. Asaël, de broeder van Joab, was onder de dertig; voorts Elchanan, de zoon van Dodo, uit Betlehem;

25. de Charodiet Samma; de Charodiet Elika;

26. de Paltiet Cheles; Ira, de zoon van de Tekoïet Ikkes;

27. de Antotiet Abiëzer; de Chusatiet Mebunnai;

28. de Achochiet Salmon; de Netofatiet Maharai;

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 23