Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 22:4-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Geloofd zij de Here, roep ik uit;want van mijn vijanden ben ik verlost.

5. Voorwaar, baren des doods hadden mij omvangenen stromen van verderf hadden mij overvallen,

6. banden van het dodenrijk hadden mij omgeven,valstrikken van de dood lagen op mijn weg.

7. Toen het mij bang te moede was, riep ik de Here aan;tot mijn God riep ik.En Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis,mijn hulpgeroep klonk in zijn oren.

8. Toen dreunde en beefde de aarde,de grondvesten van de hemel sidderdenen daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was.

9. Rook steeg op uit zijn neus,verterend vuur kwam voort uit zijn mond,kolen raakten erdoor in brand.

10. Hij neigde de hemel en daalde neder,donkerheid was onder zijn voeten,

11. Hij reed op een cherub en vloog,Hij verscheen op de vleugels van de wind.

12. En Hij stelde het duister tot een beschutting rondom Zich:duistere wateren, wolkengevaarten.

13. Van de glans vóór Hemraakten vurige kolen in brand.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 22