Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 22:27-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. jegens de reine toont Gij U rein,maar jegens de verkeerde toont Gij U een tegenstander.

28. Het ellendige volk verlost Gij,en uw ogen zijn tegen de hovaardigen; Gij vernedert hen.

29. Want Gij, o Here, zijt mijn lamp,en de Here doet mijn duisternis opklaren.

30. Met U immers loop ik op een legerbende in,met mijn God spring ik over een muur.

31. Gods weg is volmaakt;des Heren woord is zuiver.Hij is een schild voor allendie bij Hem schuilen.

32. Want wie is God behalve de Here,wie is een rots buiten onze God?

33. Die God, die mijn sterke veste isen mijn weg effen maakt;

34. die mijn voeten maakt als die der hindenen mij op mijn hoogten doet staan;

35. die mijn handen oefent ten strijde,zodat mijn armen een koperen boog spannen.

36. Ook gaaft Gij mij het schild uws heils,door mij te verhoren hebt Gij mij groot gemaakt.

37. Gij hebt mij ruimte gegeven voor mijn schreden,en mijn enkels wankelden niet.

38. Ik vervolgde mijn vijanden om hen te verdelgen,en liet niet af, eer ik hen had vernietigd;

39. ik vernietigde en verpletterde hen, zodat zij niet weer opstonden,en zij vielen onder mijn voeten.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 22