Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 20:11-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En iemand bleef bij hem staan, een van Joabs knechten, en deze zeide: Wie op de hand van Joab is en aan Davids zijde staat, achter Joab aan!

12. Amasa nu lag, badend in zijn bloed, midden op de weg. Toen die man zag, dat al het volk bleef staan, trok hij Amasa van de weg af op het veld en wierp een kleed over hem heen, daar hij zag, dat ieder die daar kwam, bleef staan.

13. En nadat hij hem van de weg verwijderd had, volgden alle mannen Joab, om Seba, de zoon van Bikri, na te zetten.

14. Deze echter was door alle stammen van Israël heengetrokken naar Abel-Bet-Maäka, met alle Berieten, die zich hadden verzameld en zich bij hem hadden aangesloten.

15. Maar zij kwamen daar en belegerden hem in Abel-Bet-Maäka; zij wierpen tegen de stad een wal op. Deze kwam tot aan de voormuur te staan, en al het volk bij Joab was bezig de muur te ondermijnen om die te doen instorten.

16. Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort! Zegt toch tot Joab: Kom hier dichterbij, opdat ik met u kan spreken.

17. En hij kwam dichter bij haar. De vrouw vroeg: Zijt gij Joab? Hij antwoordde: Ja. Toen zeide zij tot hem: Luister naar de woorden van uw dienstmaagd! Hij zeide: Ik luister.

18. Daarna sprak zij: Van oudsher placht men te zeggen: gaat om raad naar Abel, en zo handelde men een zaak af.

19. Ik ben een van de vreedzamen, de getrouwen van Israël; maar gij tracht een stad te gronde te richten, nog wel een moeder in Israël. Waarom wilt gij het erfdeel des Heren verslinden?

20. Toen antwoordde Joab: Verre, verre zij het van mij, dat ik zou verslinden en dat ik zou verwoesten.

21. Zó is de zaak niet. Maar een man van het gebergte van Efraïm, Seba geheten, de zoon van Bikri, heeft zijn hand tegen de koning, tegen David, opgeheven; levert hem alleen uit, dan zal ik van de stad wegtrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal u over de muur worden toegeworpen.

22. De vrouw nu kwam tot het gehele volk met haar wijsheid; daarop hieuwen zij Seba, de zoon van Bikri, het hoofd af en wierpen het Joab toe. Deze blies op de hoorn en zij trokken in alle richtingen van de stad weg, ieder naar zijn tenten. En Joab keerde naar Jeruzalem tot de koning terug.

23. Joab voerde het bevel over het gehele leger van Israël, en Benaja, de zoon van Jojada, over de Keretieten en de Peletieten.

24. Adoram had de leiding van de herendienst en Josafat, de zoon van Achilud, was kanselier.

25. Seja was schrijver; Sadok en Abjatar waren priesters.

26. Ook de Jaïriet Ira was priester bij David.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 20