Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 2:5-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. zond hij boden naar de mannen van Jabes in Gilead en liet hun zeggen: Weest gezegend door de Here, omdat gij aan uw heer, aan Saul, deze liefdedienst bewezen en hem begraven hebt.

6. En nu, de Here bewijze u liefde en trouw. Ook ik zal u gelijke weldaad bewijzen, omdat gij dit gedaan hebt.

7. Nu dan, laten uw handen sterk zijn en weest dappere mannen, al is uw heer Saul dood; en mij heeft het huis van Juda tot koning over zich gezalfd.

8. Abner, de zoon van Ner, de legeroverste van Saul, had Isboset, de zoon van Saul, genomen, naar Machanaïm overgebracht

9. en koning gemaakt over Gilead, over de Asurieten, over Jizreël, over Efraïm en over Benjamin, ja, over geheel Israël.

10. Isboset, de zoon van Saul, was veertig jaar oud, toen hij koning werd over Israël, en hij regeerde twee jaar. Slechts het huis van Juda volgde David.

11. De gehele tijd, dat David te Hebron koning was over het huis van Juda, was zeven jaar en zes maanden.

12. Abner dan, de zoon van Ner, trok met de manschappen van Isboset, de zoon van Saul, uit Machanaïm naar Gibeon.

13. Ook Joab, de zoon van Seruja, en de manschappen van David, trokken uit. Zij ontmoetten elkander bij de vijver van Gibeon en bleven ieder aan een kant van de vijver.

14. Toen zeide Abner tot Joab: Laten de jonge mannen aantreden en in onze tegenwoordigheid een kampspel houden. Joab antwoordde: Dat is goed.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 2