Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 2:24-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. Maar Joab en Abisai achtervolgden Abner. Toen de zon ondergegaan was en zij gekomen waren bij de heuvel Amma, die ten oosten van Giach ligt, in de richting van de woestijn van Gibeon,

25. verzamelden de Benjaminieten zich achter Abner, sloten zich tot één groep aaneen en hielden halt op de top van een heuvel.

26. En Abner riep Joab toe: Moet het zwaard dan maar steeds blijven verslinden? Weet gij niet, dat het einde bitter zal zijn? Hoelang zal het duren, eer gij het volk beveelt terug te keren van de achtervolging hunner broeders?

27. Joab antwoordde: Zo waar God leeft, hadt gij maar eerder gesproken, dan zou het krijgsvolk reeds deze morgen zich hebben teruggetrokken en de achtervolging van zijn broeders gestaakt hebben.

28. Toen blies Joab op de hoorn en al het volk hield halt; het achtervolgde Israël niet langer en zette de strijd niet voort.

29. Abner en zijn mannen trokken die gehele nacht door de Vlakte, staken de Jordaan over, liepen een groot deel van de dag door en kwamen te Machanaïm.

30. Maar Joab keerde terug van de achtervolging van Abner en riep het gehele volk bijeen. Van Davids manschappen werden vermist negentien man, en ook Asaël;

31. maar de manschappen van David hadden een slachting aangericht onder Benjamin, zodat er van de mannen van Abner driehonderd en zestig gesneuveld waren.

32. Zij namen Asaël op en begroeven hem in het graf van zijn vader te Betlehem. Daarop trokken Joab en zijn mannen de gehele nacht voort; en het begon licht te worden, toen zij in Hebron aankwamen.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 2