Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 2:12-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Abner dan, de zoon van Ner, trok met de manschappen van Isboset, de zoon van Saul, uit Machanaïm naar Gibeon.

13. Ook Joab, de zoon van Seruja, en de manschappen van David, trokken uit. Zij ontmoetten elkander bij de vijver van Gibeon en bleven ieder aan een kant van de vijver.

14. Toen zeide Abner tot Joab: Laten de jonge mannen aantreden en in onze tegenwoordigheid een kampspel houden. Joab antwoordde: Dat is goed.

15. Toen traden zij aan en werden geteld: twaalf voor Benjamin, voor Isboset, de zoon van Saul, en twaalf uit de manschappen van David.

16. En zij grepen elkander bij het hoofd, en terwijl de een zijn zwaard in de zijde van de ander stiet, stortten zij samen neer; daarom noemt men die plaats Chelkat-Hassurim; zij ligt bij Gibeon.

17. Die dag werd de strijd buitengewoon hevig, en Abner en de mannen van Israël werden verslagen door de manschappen van David.

18. Nu waren aldaar drie zonen van Seruja: Joab, Abisai en Asaël; Asaël was snelvoetig als een gazel in het veld.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 2