Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 2:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Hierna vroeg David de Here: Zal ik optrekken naar een van de steden van Juda? De Here antwoordde hem: Trek op. David zeide: Waarheen zal ik optrekken? En Hij antwoordde: naar Hebron.

2. Toen trok David daarheen met zijn twee vrouwen: Achinoam, de Jizreëlitische, en Abigaïl, de vrouw van de Karmeliet Nabal.

3. Ook liet David zijn mannen die bij hem waren, meetrekken, ieder met zijn gezin, en zij vestigden zich in de steden van Hebron.

4. En de mannen van Juda kwamen en zalfden David daar tot koning over het huis van Juda.Toen men David meedeelde, dat de mannen van Jabes in Gilead Saul hadden begraven,

5. zond hij boden naar de mannen van Jabes in Gilead en liet hun zeggen: Weest gezegend door de Here, omdat gij aan uw heer, aan Saul, deze liefdedienst bewezen en hem begraven hebt.

6. En nu, de Here bewijze u liefde en trouw. Ook ik zal u gelijke weldaad bewijzen, omdat gij dit gedaan hebt.

7. Nu dan, laten uw handen sterk zijn en weest dappere mannen, al is uw heer Saul dood; en mij heeft het huis van Juda tot koning over zich gezalfd.

8. Abner, de zoon van Ner, de legeroverste van Saul, had Isboset, de zoon van Saul, genomen, naar Machanaïm overgebracht

9. en koning gemaakt over Gilead, over de Asurieten, over Jizreël, over Efraïm en over Benjamin, ja, over geheel Israël.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 2