Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 19:35-41 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

35. Ik ben thans tachtig jaar; zou ik dan nog kunnen onderscheiden tussen iets goeds en iets kwaads? Zou uw knecht nog proeven wat hij eet of drinkt? Of zou ik nog kunnen luisteren naar de stem van zangers en zangeressen? Waarom zou uw knecht mijn heer de koning dan nog tot last zijn?

36. Uw knecht zal over de Jordaan maar een eindweegs met de koning meetrekken. Waarom zou de koning mij op deze wijze belonen?

37. Laat uw knecht mogen terugkeren, zodat ik sterven kan in mijn eigen stad, bij het graf van mijn vader en van mijn moeder. Maar zie, uw knecht Kimham kan met mijn heer de koning meetrekken; doe hem wat u goeddunkt.

38. Toen sprak de koning: Kimham zal met mij meetrekken en ik zal hem doen wat u goeddunkt; alles wat gij van mij verlangt, zal ik voor u doen.

39. En al het volk trok de Jordaan over. Ook de koning trok over. Toen kuste de koning Barzillai en zegende hem, en deze keerde naar zijn woonplaats terug.

40. Daarna trok de koning voort naar Gilgal, en Kimham trok met hem mee. Al het volk van Juda en de helft van het volk van Israël zette de koning over.

41. En zie, alle mannen van Israël kwamen tot de koning en zeiden tot hem: Waarom hebben onze broeders, de mannen van Juda, u ontvoerd en de koning en zijn huis, benevens al de mannen van David met hem, over de Jordaan gebracht?

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 19