Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 19:28-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

28. Ofschoon mijn gehele familie van mijn heer de koning slechts de dood te wachten had, hebt gij uw knecht opgenomen onder hen die aan uw tafel eten. Wat voor recht zou ik dan nog hebben, hoe zou ik dan nog op de koning een beroep mogen doen?

29. De koning echter zeide tot hem: Waartoe zoudt gij nog meer woorden spreken? Ik beveel: gij en Siba delen het bouwland.

30. Toen zeide Mefiboset tot de koning: Hij mag ook alles wel nemen, nu mijn heer de koning behouden naar zijn huis is teruggekeerd.

31. De Gileadiet Barzillai was uit Rogelim gekomen en trok met de koning de Jordaan over om hem over de Jordaan uitgeleide te doen.

32. Barzillai nu was zeer oud, hij was tachtig jaar. Hij had in des konings onderhoud voorzien gedurende diens verblijf te Machanaïm, want hij was een zeer vermogend man.

33. En de koning zeide tot Barzillai: Trek gij met mij mee, dan zal ik bij mij te Jeruzalem in uw onderhoud voorzien.

34. Maar Barzillai zeide tot de koning: Hoevele zullen de dagen van mijn levensjaren nog zijn, dat ik met de koning naar Jeruzalem zou trekken?

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 19