Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 19:26-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Hij antwoordde: Mijn heer de koning, mijn dienaar heeft mij bedrogen. Want uw knecht dacht: Ik zal de ezel zadelen, en daarop rijden en met de koning meegaan; uw knecht is immers verlamd.

27. Hij heeft uw knecht bij mijn heer de koning belasterd. Maar mijn heer de koning is als een engel Gods; doe daarom, wat u goeddunkt.

28. Ofschoon mijn gehele familie van mijn heer de koning slechts de dood te wachten had, hebt gij uw knecht opgenomen onder hen die aan uw tafel eten. Wat voor recht zou ik dan nog hebben, hoe zou ik dan nog op de koning een beroep mogen doen?

29. De koning echter zeide tot hem: Waartoe zoudt gij nog meer woorden spreken? Ik beveel: gij en Siba delen het bouwland.

30. Toen zeide Mefiboset tot de koning: Hij mag ook alles wel nemen, nu mijn heer de koning behouden naar zijn huis is teruggekeerd.

31. De Gileadiet Barzillai was uit Rogelim gekomen en trok met de koning de Jordaan over om hem over de Jordaan uitgeleide te doen.

32. Barzillai nu was zeer oud, hij was tachtig jaar. Hij had in des konings onderhoud voorzien gedurende diens verblijf te Machanaïm, want hij was een zeer vermogend man.

33. En de koning zeide tot Barzillai: Trek gij met mij mee, dan zal ik bij mij te Jeruzalem in uw onderhoud voorzien.

34. Maar Barzillai zeide tot de koning: Hoevele zullen de dagen van mijn levensjaren nog zijn, dat ik met de koning naar Jeruzalem zou trekken?

35. Ik ben thans tachtig jaar; zou ik dan nog kunnen onderscheiden tussen iets goeds en iets kwaads? Zou uw knecht nog proeven wat hij eet of drinkt? Of zou ik nog kunnen luisteren naar de stem van zangers en zangeressen? Waarom zou uw knecht mijn heer de koning dan nog tot last zijn?

36. Uw knecht zal over de Jordaan maar een eindweegs met de koning meetrekken. Waarom zou de koning mij op deze wijze belonen?

37. Laat uw knecht mogen terugkeren, zodat ik sterven kan in mijn eigen stad, bij het graf van mijn vader en van mijn moeder. Maar zie, uw knecht Kimham kan met mijn heer de koning meetrekken; doe hem wat u goeddunkt.

38. Toen sprak de koning: Kimham zal met mij meetrekken en ik zal hem doen wat u goeddunkt; alles wat gij van mij verlangt, zal ik voor u doen.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 19