Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 16:14-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Vermoeid kwamen de koning en al het volk dat bij hem was, op een plek, waar zij rust namen.

15. Absalom nu en al het volk, al de mannen van Israël, waren te Jeruzalem gekomen, en Achitofel was bij hem.

16. Toen de Arkiet Chusai, de vriend van David, bij Absalom kwam, zeide Chusai tot hem: Leve de koning! Leve de koning!

17. En Absalom zeide tot Chusai: Is dit uw trouw jegens uw vriend? Waarom zijt gij niet met uw vriend meegegaan?

18. Toen zeide Chusai tot Absalom: Neen, maar hem die de Here en dit volk en alle man van Israël verkoren heeft, hem wil ik toebehoren en bij hem zal ik blijven.

19. En bovendien, wie ga ik dienen? Is het niet zijn zoon? Zoals ik uw vader gediend heb, zal ik ook u dienen.

20. Daarop sprak Absalom tot Achitofel: Geeft raad; wat zullen wij doen?

21. Toen zeide Achitofel tot Absalom: Ga tot de bijvrouwen van uw vader, die hij achtergelaten heeft om toezicht te houden op het paleis. Als geheel Israël hoort, dat gij u bij uw vader in een kwade reuk gebracht hebt, dan zullen allen die met u zijn, moed vatten.

22. Men spande dan voor Absalom een tent op het dak, en Absalom ging tot de bijvrouwen van zijn vader ten aanschouwen van geheel Israël.

23. De raad nu, die Achitofel gaf, woog in die dagen even zwaar als wanneer men een woord Gods gevraagd had; zó zwaar woog elke raad van Achitofel zowel bij David als bij Absalom.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 16