Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 15:16-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Toen ging de koning heen en zijn gehele huis volgde hem op de voet; tien bijvrouwen liet de koning achter om toezicht te houden op het paleis.

17. De koning dan ging heen en al het volk volgde hem op de voet; bij het Verre Huis bleven zij staan

18. en al zijn dienaren trokken langs hem heen, benevens alle Keretieten en alle Peletieten. Ook alle Gatieten, zeshonderd man, uit Gat afkomstig, die zich bij hem hadden aangesloten, trokken langs de koning heen.

19. Toen vroeg de koning de Gatiet Ittai: Waarom gaat ook gij met ons? Keer terug en blijf bij de koning, want gij zijt een vreemdeling en bovendien zijt gij verbannen uit uw woonplaats.

20. Gisteren zijt gij gekomen en heden zou ik u met ons mee laten rondzwerven? Want ik moet gaan, waarheen ik maar gaan kan. Keer terug en laat ook uw broeders terugkeren; moge goedertierenheid en trouw met u zijn!

21. Maar Ittai antwoordde de koning: Zo waar de Here leeft, en zo waar mijn heer de koning leeft, overal waar mijn heer de koning zal zijn, ten dode of ten leven, daar zal voorzeker uw dienaar zijn.

22. Toen sprak David tot Ittai: Ga, trek voorbij. Daarop trok de Gatiet Ittai met al zijn mannen en al de kinderen die bij hem waren, voorbij.

23. Het gehele land weende luid, toen al het volk voorbijtrok; de koning stak de beek Kidron over en al het volk trok in de richting van de woestijn.

24. En zie, daar was ook Sadok en met hem alle Levieten die de ark van het verbond Gods droegen. Zij zetten de ark Gods neer – ook Abjatar was meegekomen – totdat al het volk uit de stad tot de laatste man voorbijgetrokken was.

25. Toen zeide de koning tot Sadok: Breng de ark Gods weer naar de stad; indien ik genade vind in de ogen des Heren, dan zal Hij mij doen terugkeren en mij haar en haar plaats doen weerzien.

26. Indien Hij echter aldus spreekt: Ik heb geen welgevallen aan u, – hier ben ik, Hij doe met mij zoals goed is in zijn ogen.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 15