Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 14:15-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Welnu, de reden waarom ik gekomen ben om dit woord tot de koning, mijn heer, te spreken, is deze, dat het volk mij bevreesd gemaakt heeft. Daarom dacht uw dienstmaagd: ik wil eens tot de koning spreken, misschien willigt de koning het verzoek van zijn dienstmaagd in,

16. want de koning zal gehoor geven en zijn dienstmaagd redden uit de macht van de man die mij en mijn zoon tezamen wil uitroeien uit het erfdeel Gods.

17. Ook dacht uw dienstmaagd: het woord van mijn heer de koning zal wel geruststellend zijn, want als een engel Gods, zó is mijn heer de koning, die horen kan wat goed is en kwaad. En de Here, uw God, zij met u.

18. Toen antwoordde de koning en zeide tot de vrouw: Verberg mij toch niets van wat ik u vragen zal. De vrouw zeide: Mijn heer de koning spreke.

19. Daarop sprak de koning: Is Joabs hand met u in dit alles? En de vrouw antwoordde: Zo waar gij leeft, mijn heer de koning, het is niet mogelijk naar rechts of naar links uit te wijken, wanneer mijn heer de koning iets zegt. Inderdaad is het uw dienaar Joab, die mij bevolen heeft; hij heeft uw dienstmaagd al deze woorden in de mond gelegd.

20. Om de zaak een ander aanzien te geven, heeft uw dienaar Joab dit gedaan. Maar mijn heer is zo wijs als een engel Gods: hij weet alles wat op aarde geschiedt.

21. Daarna zeide de koning tot Joab: Welnu, ik willig dit verzoek in; ga dus heen, breng de jongeman Absalom terug.

22. Toen wierp Joab zich op zijn aangezicht ter aarde, boog zich neer en zegende de koning. En Joab sprak: Heden weet uw knecht, dat gij mij genegen zijt, mijn heer de koning, omdat de koning het verzoek van zijn knecht ingewilligd heeft.

23. Toen stond Joab op, ging naar Gesur en bracht Absalom naar Jeruzalem.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 14