Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 14:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Joab, de zoon van Seruja, bemerkte, dat het hart van de koning naar Absalom uitging,

2. zond hij een boodschap naar Tekoa en liet vandaar een wijze vrouw halen; en hij zeide tot haar: Doe, alsof gij in de rouw zijt, trek rouwklederen aan, zalf u niet met olie, en gedraag u als een vrouw die reeds lange tijd over een dode treurt.

3. Ga dan naar de koning en spreek tot hem als volgt – en Joab legde haar de woorden in de mond.

4. Toen de Tekoïtische vrouw bij de koning binnengetreden was, wierp zij zich op haar aangezicht ter aarde, boog zich neer en zeide: Help, o koning!

5. De koning vroeg haar: Wat hebt gij? Zij antwoordde: Helaas, ik ben een weduwe, want mijn man is gestorven.

6. Uw dienstmaagd had twee zonen; zij kregen samen twist in het veld en daar niemand tussenbeide kwam, sloeg de een de ander dood.

7. En zie, het gehele geslacht heeft zich tegen uw dienstmaagd gekeerd en zegt: Lever hem die zijn broeder doodgeslagen heeft, uit, opdat wij hem ter dood brengen om zijn broeder, die hij gedood heeft, en ook de erfgenaam van het leven beroven. Uitdoven willen zij de gloeiende kool, die mij nog rest, om voor mijn man geen naam of nakomelingschap op de aardbodem over te laten.

8. Toen sprak de koning tot de vrouw: Ga naar uw huis, dan zal ik aangaande u beschikkingen treffen.

9. De Tekoïtische vrouw zeide tot de koning: De schuld, mijn heer de koning, komt op mij neer en op mijn familie; de koning en zijn troon gaan vrijuit.

10. Toen zeide de koning: Breng ieder die iets tegen u mocht zeggen, tot mij; dan zal hij u niet meer lastig vallen.

11. Zij zeide: Laat toch de koning gedachtig zijn aan de Here, uw God, opdat de bloedwreker niet te veel onheil aanrichte en opdat zij mijn zoon niet van het leven beroven. Toen sprak hij: Zo waar de Here leeft – geen haar van uw zoon zal ter aarde vallen!

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 14