Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 13:9-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Daarop nam zij de pan en diende ze voor hem op, maar Amnon weigerde te eten en zeide: Laat iedereen bij mij weggaan. Toen ging iedereen bij hem weg.

10. Daarop zeide Amnon tot Tamar: Breng mij het eten in de slaapkamer, opdat ik het uit uw hand ete. En Tamar nam de koeken die zij bereid had, en bracht die aan haar broeder Amnon in de slaapkamer.

11. Toen zij hem het eten aanreikte, greep hij haar vast en zeide tot haar: Kom, ga bij mij liggen, mijn zuster.

12. Maar zij zeide tot hem: Neen, mijn broeder, onteer mij niet, want zo iets doet men niet in Israël; doe toch niet zulk een schandelijke dwaasheid.

13. En ik, waarheen zou ik met mijn schande gaan? En gij, gij zoudt in Israël voor een dwaas gehouden worden. Nu dan, spreek toch met de koning, want hij zal u mij niet weigeren.

14. Hij wilde echter naar haar niet luisteren, maar overweldigde haar, onteerde en verkrachtte haar.

15. Daarna kreeg Amnon een zeer grote afkeer van haar; ja, de afkeer die hij tegen haar kreeg, was groter dan de liefde waarmee hij haar had liefgehad; en Amnon zeide tot haar: Sta op, ga weg!

16. Toen sprak zij tot hem met het oog op dit grote kwaad: Mij weg te zenden is erger dan het andere dat gij mij aangedaan hebt. Maar hij wilde naar haar niet luisteren,

17. en riep zijn knecht, die hem bediende, en zeide: Breng ze bij mij vandaan, naar buiten, en grendel de deur achter haar.

18. Zij nu droeg een pronkgewaad; want in zulke lange gewaden gingen de dochters van de koning, zolang zij maagden waren, gekleed. En zijn dienaar bracht haar naar buiten en grendelde de deur achter haar.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 13